top of page

Sportgericht: een aanrader voor de marathonschaatser


Vet of juist koolhydraat rijk eten? Verbetert het drinken van bietensap de sportprestatie? De voorbeelden zijn legio. Maar werkt het voor sporters allemaal? In de wirwar van meningen over sport, voeding en bewegen gerelateerde onderwerpen telt voor de redacteuren van het blad Sportgericht alleen het wetenschappelijke bewijs. Voor schaatsers is het blad – ondanks het vakjargon- zeker een aanrader.

Een greep uit de onderwerpen die in de 3e editie van de 71e jaargang van het blad aan bod komen: Lotto Jumbo coach Jac Orie legt in een interview met hoofdredacteur Hanno van der Loo en Dick Leseman uit dat een coach die ook wetenschapper is, uiteindelijk gebonden is aan de mores van de topsport. Dat betekent dat hij de concurrentie niet veel wijzer zal maken, want in PyeongChang wordt hij niet op zijn wetenschappelijke kennis beoordeeld, maar afgerekend op de kleur van de medailles van Sven Kramer! (MH).

“Kritisch kijken, wikken en wegen, testen of het trainingsprogramma wel voldoet en alles moet zijn fundamenten hebben in de natuurwetten”, dat is samengevat in de notendop de visie van bewegingswetenschapper Orie. [1] Een voorbeeld daarvan noemt hij de Wingate test, een maximaal test die in de voorbereidingsperiode op de fietsergometer wordt uitgevoerd en een voorspellende waarde heeft voor de 1500m tijd in het wedstrijdseizoen.

Veel sporters weten dat door hard trainen de weerstand vermindert. Dat geldt zeker voor marathonschaatsers. Een verkoudheid of griep ligt snel op de loer. Kun je dat voorkomen? Aan de Haarlemse schaatsacademie werd door een groep onderzoekers van de Hogeschool Leiden, de HVA en de VU een experiment uitgevoerd met 28 schaatsers. Uit analyse van de voedingsdagboeken bleek dat de meeste schaatsers na afloop van de training niet binnen het half uur voldoende eiwitten tot zich namen. En dat is juist de crux! “Een juiste timing van eiwitinname verkleint de ziektekans van sporters aanzienlijk”[2]. Snel een bakje kwark nuttigen of boterhammen smikkelen rijk belegd met pindakaas, dat alles onder het genot van een grote kop halfvolle chocolademelk - en vele varianten zijn trouwens mogelijk- biedt een goede bescherming tegen griep en verkoudheidsvirussen.

‘Het leed dat topsport heet’, is de bijdrage van Germen van Heuveln. Na het bestuderen van de documentaires als ‘0,03’seconden en ‘the price of gold’, wijst hij op de dilemma’s in de topsport, ofwel ‘de andere kant van de medaille.’ “Zouden topsporters niet meer tegen zichzelf in bescherming moeten worden genomen en zijn ze wel kritisch genoeg over hun trainer [3]Zonder zich af te vragen wat goed voor hen zelf is?”

Veel vragen over de werking van het centrale zenuwstelsel (CZS) zijn nog niet beantwoord, schrijft Jeroen Rietvelt, inspanningsfysioloog van de Japanse schaatsploeg. Terwijl dit wel voor alle sporters die intensieve krachttraining doen, essentiële vragen zijn. ‘Wat doet een pittige krachttraining met je lichaam en hoeveel herstel heb je nodig?[4] Rietvelt gaat er uitvoerig op in.

Tot slot is er een interessante bijdrage van docent atletiek Jan Heusinkveld. Hoewel een marathonschaatser bij het lezen van dit artikel misschien denkt dat de door Heusinkveld aangehaalde voorbeelden alleen betrekking hebben op hardloop en roeitrainingen, speelt het fenomeen natuurlijk bij alle duursporten, ‘de zuurstofkinetiek'[5], de snelheid waarmee het zuurstofopname vermogen van een sporter op niveau komt. Hoe efficiënter dit werkt, des te beter zijn de prestaties. Bij een training of wedstrijd duurt het even voordat een sporter op zijn maximale vermogen (VO2 max) zit, ‘de on transient ’ genoemd. En na afloop van een paar rondjes voluit duurt het enige tijd voordat de hartslag weer is teruggekeerd naar de beginwaarde, ‘de off transient’.

Per interval is de tijdsduur waarop de maximale VO2 max wordt getraind vaak veel minder lang dan wordt verondersteld. Bijvoorbeeld bij 6x3min intensief, heb je niet 18 min op je omslagpunt getraind, want het duurt al snel een minuut voordat je op je piekvermogen zit. Per saldo ben je dan misschien maar 12 minuten in het intensieve gebied actief geweest. Heusinkveld is daarom een voorstander van intervaltrainingen (bij korte intervals) met hersteltijden van 20 tot 30 seconden en lange seriepauze ’s met een volledige hersteltijd.

Een andere mogelijkheid die hij noemt om de ‘on transient’ te bekorten is ‘all out’ gaan in de eerste vijftien of twintig seconden van een tempoblokje tijdens de intervaltaining, door de Engelsen ook wel ‘priming’ genoemd[6].

Terecht wijst hij ook op de risico’s van dit soort trainingsvormen en op het gebrek aan wetenschappelijk bewijs van deze trainingsvorm. Dat geldt ook voor de vraag of ‘priming’ beter door interval- dan door duurtraining ontwikkeld kan worden? Dat is door de wetenschappers nog niet eenduidig beantwoord.

Heusinkveld zorgt met dit slot wel voor enige ruis op zijn eigen trainingsmodel. Tegelijkertijd lokt dat de discussie uit en dat is de kracht van een blad als Sportgericht!

[1] Sportgericht:nr 71-2017, blz 3, H. van der Loo

[2] Sportgericht:nr 71-2017, blz 16, D.Noordhof, e.a.

[3] Sportgericht:nr 71-2017, blz 25, G van Heuveln

[4] Sportgericht:nr 71-2017, blz 36, J.Rietvelt

[5] Sportgericht:nr 71-2017, blz 38,J. Heusinkveld

Laatste berichten
bottom of page